“Augusto was niet groot van stuk en ook niet zwaargebouwd, maar hij was verrassend sterk en onvermoeibaar. Met vijf bijlslagen kon hij een spar omleggen die twee keer zo oud was als hij. Zijn dikke, zwarte snor onttrok een mond aan het zicht waarin vaak tabak werd gekauwd. Hij sprak zo weinig dat hij vaak hele dagen niets zei, en als zijn lippen bewogen, vielen de gesprekken van de anderen stil, niemand zei meer een woord. Zijn woorden waren definitief als grafstenen.
Hij was in armoede opgegroeid, Augusto, en het scheelde weinig of hij had pellagra gekregen. Hij had gezien hoe tientallen mannen en vrouwen, zijn vader en moeder incluis, het hoofd boven water hielden ondanks de honger en schaarste die de bergbewoners daar boven op gezette tijden hadden geteisterd.
Misschien kwam het daardoor dat Augusto De Boer zich verantwoordelijk voelde voor alles, en dat hij er elke dag opnieuw van doordrongen was dat het lot van zijn gezin, in voor- en tegenspoed, met het zijne verbonden was, zoals de takken van een eik met de stam.”
Uit: Matteo Righetto, Het laatste vaderland. Vertaald uit het Italiaans door Pietha de Voogd, Manon Smits en Pieter van der Drift. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam 2021
Matteo Righetto: https://it.wikipedia.org/wiki/Matteo_Righetto